bijschikken onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. bij aan tafel gaan

    Schik mor bij, der is nog wal ruumte (Zweelo)

    Zie ook:
  2. dichterbij komen

    Het was dunkt mij beter daj wat bijschikden; ij zit noou ja zo wied vort (Eext)

    Zie ook:
  3. opzij gaan

    Je moet wat bijschikken, aans kan ik er niet tussen (Ekehaar)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...