bladdern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. bladderen

    Koestaldeuren bladdert völ, umdat ze an de binnenkant vaak niet varfd bint en alle vocht der tegen (Padhuis)

    Zie ook:
  2. afbladderen

    De varve bladdert hielemaole van het hoolt (Elim)

    Een gimmeleerde panne, die begunt gauw te bladdern (Geesbrug)

    De schelle van die boom bladdert er of (Broekhuizen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...