blaffen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. blaffen

    Moej die honden is heuren blaffen, der is vast min volk bij hoes (Eext)

    De zwienen blaffen van honger (Roderwolde)

    De keunen blaft deur het hokke, zo'n schik hebt ze (Wapserveen)

    Moej daor is een vogel heuren blaffen

    zie ook

    Die blaft der alles uut, die muj niet te veule vertellen

    kan niet tegen kietelen (Bov), zie ook

    Dat nuum ie hoesten? Dat is blaffen (Hoogeveen)

    *Blaffende honden bieten neit (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...