blasterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. schilferig

    Ik had de handen blasterig (Exlo)

    Het is jammer det det maagien zok blasterig vel hef (Ruinen)

    Zie ook:
  2. bladderig

    Die varf is blasterig (Mantinge)

    Zie ook:
  3. opgezet(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ie kunden wal zien dat e niet goed was, hij zag er zo blasterig oet (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...