bluien onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: bluuien, bleuien (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), blaaien (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. bloeien

    De rog bluit, moej eeis zeein, hoou 't stof (Eext)

    As waoter bluit, dan lig er een gruine glaans over

    in angst

    Zie ook:
  2. tochtigheidsverschijnselen vertonen(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Die zwien bluit weer, die zal wel niet drachtig wezen (Drouwen)

    Zie ook:
  3. gloeien in het gezicht, blozen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Bleuien is gien schaande (Diever)

    Van een borrel kuj soms mooi bleuien (Rolde)

    Zie ook:
  4. van de lucht voor onweer(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    As er bie zomerdag van die stapelwolken in de locht zit, woor de zunne tegen an schient, dan zegt wi (Barger Oosterveld)

    Het bluit in de lucht (Eexterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...