bobbel -s, de
  1. bobbel

    Het was door allemaol hobbels en bobbels

    Sle),

    Wat een bobbels op het ies (Dwingelo)

    Bobbels an de gewrichten (Ruinen)

    Die varve is te gauw opdreugd, der is een bobbel opkommen (Beilen)

    Het regende zo hard dat de bobbels op het water stunden (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...