bocht I -en, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: bucht(e) (Zuidwest-Drenthe), bochte (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. bocht, kromming

    Veur mien hoes zit twei bochten in de weg (Barger Oosterveld)

    Zij vleugen oet de bochte (Hijken)

    Hij is tegen het heil en de bochte in

    [St. Laurens, 10 aug.]

    Hij is de bocht umgaon

    markt van Zweelo 12 aug. (Bov);

    Hij wringt zuk in allerlei bochten (Buinen)

    Mit het touwgienspringen muuj ook wel ies tegen de bochte inspringen (De Wijk)

    Oet de bucht

    etc. tekst werd gezongen op de melodie 'Alle eendjes zwemmen in het water' (N:Sle). Het liedje kent ook varianten, bijv. Jan Pieks. Van hem wordt verteld, dat hij uit Hoogeveen kwam en dikke oren had

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...