landbouwer
Den boer kan gien lieke vore plougen (Barger Compascuum)
Een boer moet weiten wat de botter kost
van iem. die zuinig is
Een slag veur de boer
weet niet meer wat hij doet
Een boer möt een mes in de buus hebben (Sleen)
Ik moet een neie boer hebben
was net iets voor hem
Een hele boer en een halve boer
zie ook bij
Dat is ok een halve boer
zie ook
Dat zit, ... stiet daor gien boer in het vèenster
zie ook
gezamenlijke boeren van een dorp(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Dat bint ze bij de boer niet ewend (Broekhuizen)
De boer hef de brink mooi opknapt (Gasselte)
Wij vraogt de boer um wat geld veur het feest (Balloo)
het dorp, de buurt(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Hij giet mooi dèur de boer
nl. aan inkomsten
Der gunk een raar vertellegien deur de boer (Havelte)
Hij brengt je zo de boer op (Westerbork)
bewoner van platteland
Hij wil nog even de boer op, kieken, of er nog wat te verdeinen is (Barger Oosterveld)
(...) die vrögger mit het pak in de boer leup
boer in kaartspel
Zuw even een boer op de rugge gooien?
hoe het is veroorzaakt
in
Boer op stuk
dat gaat je geld kosten
(md), in
Boer stavast, hoeveul horens hef de mast (Gasselte)
komt eraan
boerkont
plant(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Witte pluumpies, die in veenkoelen gruiden, daor zeden de hier boeren tegen (Geesbrug)
Boeren binnen bokken en dat staait in de biebel (Roderwolde)
Een goeie boer schit op zien eigen land (Barger Oosterveld)
Van die boeren gien botter
viel hij
Een goeie boer hef stront an de boks en kaf in de baord (Borger)
stront in de boord, ... in de oren (Sleen)
Wat de boer niet kent, dat et e niet (Beilen)
Aj boer wilt worden muj lachen, aj stront ziet (Hollandscheveld)
IJ bint nooit te dom um boer te worden (Eext)
Het gait een boer net as een zwien; hij wordt knorrend vet (Valthermond)
Wat wet een boer van saffraon vreten
ga eens wat opzij
De domste boeren verbouwt de dikste knollen (Balloo)
eerappels (Emmer Compascuum)
Hij steeit op zien woord as een boer op zien klompen (Gieten)
Dat waren de boer zien gaanzen niet
kennis geven
Hoe kroemer de wegen, hoe rieker de boer (De Wijk)
De boeren klaagt het minst in februari
z.
Elk zien meug, zee de boer en at brei met de heuivörk (Zwinderen)
Boeren verhongern laoten en vissen verzoepen, dat gait nich (Barger Oosterveld)
Van boer naor bur
ger giet as 'n örgel/Van burger naor boer giet zoer (Padhuis)
As de boeren nait meer klaogen en de pes
toors nait meer vraogen is de wereld ten ende (Valthermond)