bokkig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: bokkerig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. bokkig, humeurig, knorrig

    Hie döt vaak zo bokkig tegenover de kinder (Anloo)

    Hie hef een bokkerige natuur (Wijster)

    Dat peerd is zo bokkig, hij wil niet opzied (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...