bommerd -s, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: bomme (Midden-Drenthe), bom (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. dikke stuiter

    Wij knikkert met een bom (Mantinge)

    Zie ook:
  2. cirkel, waarin knikkers stonden bij het(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    bommen

    Bomme, dat was een ronde kring, waor de neuten in stunden, die men der oetscheten of inscheten mus (Beilen)

    zie ook

    bammer(d)

    Zie ook:
  3. groot persoon, dier of ding(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Wat een dikke bommerd van een stien (Zuidwolde)

    ...een appel (Balloo)

    ...een meid (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...