bon I -nen, de, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: bonne (Zuidwest-Drenthe)

  1. bon

    Ik heb nog bonnen oet de oorlog (Sleen)

    Zie ook:
  2. bekeuring

    Ik har der te lang staon en toen kreeg ik een bon (Barger Oosterveld)

    Hij slingerde mie op de bon (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...