bonk I -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: bonke (Zuidwest-Drenthe)

  1. bot

    In een aol koou zit dikkere bonken as in een jonge (Eext)

    Een hond speult geern mit een bonke (Roswinkel)

    Zie ook:
  2. groot stuk

    Ik kregen mij daor een bonke vleis op bord, kolossaal (Hoogeveen)

    Wat een bonken van eerdappels (Eelde)

    Een bonke grond

    zie ook

    Een bonk veen

    verwaand doen (Hgv), zo ook

    Een bonk mes

    ben het zat

    Der zit een bonk ies in de vaort (Westerbork)

    Zie ook:
  3. grote hoeveelheid

    In dat laand zit nog een hiele bonk veen (Borger)

    Dat hef een bonk geld kost (Emmer Erfscheidenveen)

    Het was ien bonk stof, ...vuur, ...rook (Padhuis)

    Hij was ene bonk zenuwen (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  4. stuk veen tussen twee greppels, waarlangs het water werd afgevoerd, meestal 10 m breed (zwz, zov), .

    Een bonk is 10 meter in de lengte van de putte (Barger Compascuum)

    Een bonke veen was van greppel tot greppel, ong. 10 meter lang (Geesbrug)

    ...was een roe (Noordscheschut)

    Mien va hef een bonke veen ehuurd, kan hie mooi zölf de braand graven (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  5. lomp, groot mens of dier

    Wat een bonke van een pièerd (Dwingelo)

    ...kèrel (Beilen)

    ...meinse (Stuifzand)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...