bont
Dat kind hef wal een bont klied an (Padhuis)
Het bonte goed hef
moe net ewassen (Elim)
Zo bont as een koe (Hoogeveen)
schrouwekster (Beilen)
...okster (Eelde)
...hond (Coevorden)
Hij maakt het wel arg bont (Geesbrug)
Bij, bonte!
heeft hellend kruis (Gie), ...
Hij slöt zien kiender bont en blauw (Noordscheschut)
Bonte grond
bij het kalven
Bont branden
het was nog niet zover, het zat bijv. bij de handel nog vast op een paar gulden
Bonte star
is bemiddeld