bont II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)
  1. bont

    Dat kind hef wal een bont klied an (Padhuis)

    Het bonte goed hef

    moe net ewassen (Elim)

    Zo bont as een koe (Hoogeveen)

    schrouwekster (Beilen)

    ...okster (Eelde)

    ...hond (Coevorden)

    Hij maakt het wel arg bont (Geesbrug)

    Bij, bonte!

    heeft hellend kruis (Gie), ...

    Hij slöt zien kiender bont en blauw (Noordscheschut)

    Bonte grond

    bij het kalven

    Bont branden

    het was nog niet zover, het zat bijv. bij de handel nog vast op een paar gulden

    Bonte star

    is bemiddeld

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...