bos I -sen, dehet
  1. bos met bomen

    Hier stiet nog hiel wat bos um de laanden (Ruinerwold)

    Hie zöt deur de bomen het bos niet meer (Eext)

    Die is ok zo oet de bos kommen, ...jagd

    725 gulden

    Ze hebt hum het bos instuurd

    kwartier (Ruw), zie ook

    Hij kan zo mooi oet de bos kommen

    'grappig' antwoord op de vraag naar de juiste tijd

    Hij hef er iene in het bos lopen

    vandaar

    IJ kunt het net zo goed op bos en stroek hangen

    zijn praatjes zijn niets waard

    Zien kinder loop nog in de bos

    is erg zuinig

    Dennen hef een schier meidtien oet de bos klopt

    grapje, maar in de regel kwam de persoon wel met een koek naar buiten

    Nao het torfgraven gungen ze in de bos

    niet bijzondere koopwaar

    Wij hebt even achter de bos zetten

    zie ook

    Hij blaft mit de honden, daor as hij mit in de bos is

    is verveloos

    bossien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...