bouwen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. bouwen

    Zwalvies kunnen mooie nuzzies bouwen (Roderwolde)

    Aj geld hebt, kuj huzen bouwen en aj het niet hebt, dan maj stienen sjouwen (De Wijk)

    Zie ook:
  2. ploegen(Midden-Drenthe)

    Bij de haarfstdag bint de boeren 't meeist an het bouwen (Eext)

    Eerappels bouwen

    d.i. aderlaten in de nek, dan zou het dier drachtig kunnen worden

    gaarders

    was een flinke aderlating ondergaan

    Oet mekaar bouwen en in mekaar bouwen

    zeem

    Te hoop bouwen

    naar bed

    Wit (um)bouwen

    met manufacturen

    umbouwen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...