braom II -en, de
  1. braam

    Dan gung ie de zende strieken mit de strikke of de wetstien umme de braom of de baord der of te hale (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. oneffen rand, veroorzaakt door een soort uitslag

    Het peerd kreeg braom in de bek, umdat hai frisse rogge vreten het (Emmer Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...