brits -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: britse (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. snee(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Hij hef een beste britse over de bek had (Sleen)

    Zie ook:
  2. slaapplaats

    Soldaoten sluipen vrouger op een haarde britse (Valthermond)

    Zie ook:
  3. achterwerk(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Do kres wat veur de brits asse niet oppast (Padhuis)

    Zie ook:
  4. slaag,

    Aj ondeugend binnen, kriej de britse (Schoonoord)

    Aj van schoel ofgungen, kreej de brits

    leed aangezegd (Odoornerveen), zie ook

    Hai het zien plicht nait daon, hai krig de britse (Emmer Compascuum)

    As aine de britse kreeg, mossen de aandern, die der bie stonden, de

    pedde ofdoun (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  5. stok, handplak(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij kreeg wat met de brits (Dalen)

    De meister gaf de jon

    gen in de schoele mit de britse op de haand (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...