brobbel -s, de
  1. brobbel, bobbel, bel

    Met dikke onweersbuien komt er brobbels op het waoter (Drouwen)

    Brobbeltje blaozen (Emmer Erfscheidenveen)

    As het brobbels regent, regent het de hiele dag (Sleen)

    Zie ook:
  2. iem. die onduidelijk spreekt(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Iene, die zo brouwelt, nume wij een brobbel (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...