brok I -ken, dehet, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: brokke (Zuidwest-Drenthe)

  1. brok, deel

    As wie wat verdeilen mussen, kreeg ik al

    tied het grootste brok (Barger Oosterveld)

    Dèenk er umme, maak gien brokken (Meppel)

    Ie kunt hum ok een brok van

    het

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...