bruien werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: braaien I, bruuien, breuien (Zuidwest-Drenthe)

  1. Zie ook:
  2. broeien

    Het heui begunt aordig te bruien (Diever)

    Doe most dei greshoop oet mekaar gooien, hij begunt te braaien (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. begieten van geslacht dier met heet water

    Ie muut het varken eerst bruien, veur aj er het haor of kunt krabben (Elim)

    Een slachte hen wordt bruid, omdat e dan beter plukt worden kan (Roderwolde)

    Zie ook:
  4. aanlengen met heet water

    Het ochtendvoer veur de kiepen bruien (Hoogeveen)

    Der wuur nog wal is gebruide rogge an een ziek dier geven (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  5. dreigen van de lucht, samenpakken van wolken

    Het bruit in het oosten (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...