buizen I onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. hard werken

    Wij hebt er aordig tegen buisd um klaor te kommen (Sleen)

    Zie ook:
  2. spannen

    Het buist er umme of wij de boel dreuge binnen kriegt (Ruinerwold)

    Het buiste der aordig

    heb diarrhee

    Zie ook:
  3. regenen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het buist aordig (Hoogeveen)

    Zie ook:
  4. worstelen, vechten

    Zie ook:
  5. tekeergaan(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Gisteraovend buisde het aordig bij de buren (Coevorden)

    Zie ook:
  6. goed eten(Zuidwest-Drenthe)

    Ze buist er door wel good van (Diever)

    Zie ook:
  7. hard lopen(Zuidwest-Drenthe)

    De jongen leupen umme het huus te buizen (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...