een buil vormen, puilen
De boek buult hum over de broekboord (Dwingelo)
Die mantel buult ok, die voering is te kört (Padhuis)
Die jasse buult veur de narmsgaten (Zuidwolde)
zeven, builen
De mulder mus een pong meel bulen (Nieuw Dordrecht)
hard lopen
Toen de plietsie der an kwam, buulden wij der gauw tussenoet (Odoorn)
Och man, buul toch op
voor niets