bungelen
De knopen bungelden der bij (Hoogeveen)
Daor bungelt wat tegen het rad van de waogen an (Gieten)
Twee dagen nao de operatie mog ik al bungeln
zie ook
As wij op schoel met de bienen zaten te bongeln, kregen wij vaak een drèei um de de oren (Odoorn)
Hij bungelde er een beetien bij an
zie ook
onstandvastig lopen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Hij is doen, hij bungelt er over (Sleen)
slenteren(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Loop niet zo te bungeln, stap ies wat deur (Weerdinge)
te niksen
bongeln