burger -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: borger (Zuidwest-Drenthe Zuid), börger (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. burger, niet-boer

    As boer maank die burgers te zitten, dat valt je niet met (Sleen)

    De plietsie leuip in burger

    gezamenlijk bezit is oorzaak van ruzie (Dal), z. ook

    Dat gef de borger moed (De Wijk)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...