Ook: beuns (Zuidwest-Drenthe), buis IV, beuis (Midden-Drenthe), buis (Kop van Drenthe)
Meestal meerv. en dan var. als bij
buzen
bies
Hie hef mij met de vörk in de stoel zeten; non zint er veer buzen lös (Sleen)
Vrouger sneden ze buizen in het meer (Roderwolde)
opgenaaide reep
Hie hef een beuis op de boks (Eext)