centrum -s, het
  1. centrum

    Mien oom Harm woont in het centrum van Emmen (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. .

    Die is niet goed bij het centrum (Sleen)

    bij zien centrum

    dit werd gedaan uit bijgeloof, opdat het veulen een mooie gang zou krijgen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...