Ook: doppe (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), dobbe (Veenkoloniën)
dop, schaal
As de kippen gien scharp kriegt, bint de doppen niet stark (Hijken)
Dei kwaojong is nog maor net oet de dop (Eelde)
Het lag er vol doppen van de neuten (Norg)
Bie het dörschen hej de sokken vaak vol doppen zitten (Barger Oosterveld)
Der zaten doppen genog in de heide
kreeg op zijn kop
(mv.) ogen
Hie keek helder oet zien doppen (Roswinkel)
Hij kik goud oet zien doppen
kunnen ze niets mee beginnen
kap, beschermkap
Het is aans wal een mooie ko, mor die kraphoorns liekt mal, daor moej de doppen ofdreien
gaat niet door
De koe har de doppe van het haorn of estoten (Ruinerwold)
Bij het eerpelkrabben moej wel doppies um de vingers hebben, aans kuj maal over de eerpels of steein (Eext)
De dobbe van een rad (Valthermond)
Het peerd veur de rosmeule hef doppen op de ogen
er was iets rondverteld
Doe mij de dop even van de fles of
het dorp door
Jonges, even dop!
houdt wel van gekheid
dophoed
Beter een half ei as een lege doppe (Klazienaveen)