dòp I de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: doppe (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), dobbe (Veenkoloniën)

  1. dop, schaal

    As de kippen gien scharp kriegt, bint de doppen niet stark (Hijken)

    Dei kwaojong is nog maor net oet de dop (Eelde)

    Het lag er vol doppen van de neuten (Norg)

    Bie het dörschen hej de sokken vaak vol doppen zitten (Barger Oosterveld)

    Der zaten doppen genog in de heide

    kreeg op zijn kop

    Zie ook:
  2. (mv.) ogen

    Hie keek helder oet zien doppen (Roswinkel)

    Hij kik goud oet zien doppen

    kunnen ze niets mee beginnen

    Zie ook:
  3. kap, beschermkap

    Het is aans wal een mooie ko, mor die kraphoorns liekt mal, daor moej de doppen ofdreien

    gaat niet door

    De koe har de doppe van het haorn of estoten (Ruinerwold)

    Bij het eerpelkrabben moej wel doppies um de vingers hebben, aans kuj maal over de eerpels of steein (Eext)

    De dobbe van een rad (Valthermond)

    Het peerd veur de rosmeule hef doppen op de ogen

    er was iets rondverteld

    Doe mij de dop even van de fles of

    het dorp door

    Jonges, even dop!

    houdt wel van gekheid

    dophoed

    Beter een half ei as een lege doppe (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...