van plan zijn, vastleggen
Dat waark hebben wij veur mörgen daglegd (Zuidlaren)
Wij haren oe net dag elegd
z. ook
aan het verstand brengen, ernstig waarschuwen, betaald zetten(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Ik zal het hum dagleggen
precies op tijd
Dat za'k oe dagleggen
dat kan niet missen
Zij harren hum een pak slaag dag elegd
het fijne van de zaak
Hij hef hum dag elegd
misdienaar zijn