ddrouwen onovergankelijk, werkwoord, zwak

Ook: druwen

  1. in bet. 3.

    Zie ook:
  2. van plan zijn(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij hebt wal ies drouwd um daor hen te gaon (Westerbork)

    Ik drouwde wel hen Möppelt te gaon, mar het is er neet van ekomen (Ruinen)

    Ik drouwde hen Dwingeler markt

    Wij drouwen uit te gaan

    Drouwen zul een stad worden, maor ze bint nooit verder kommen as drouwen en daorum is Drouwen Drouwe (Zuidlaren)

    Bron: Drentsche Volksalmanak & Oostermoer en Zuidenveld (Courant) Zie ook:
  3. treuzelen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    IJ moet niet langer drouwen, ij moet opschieten (Stieltjeskanaal)

    Dat geet mit drouwen hen

    gezegd als eten te heet is

    Hij is van drouwen

    in een wip

    Zie ook:
  4. dreigen (dva) .

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...