deksels bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, tussenwerpsel, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: doeksels (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. deksels

    Deksels, mien jonge, wat doe ie nou? (Pesse)

    Alle deksels nog an toe! (Klazienaveen)

    Hij wet deksels goed, wat hij döt (Hoogeveen)

    Een dekselse mooie meid (Een)

    Hij kan deksels mooi vertellen, mor ok duvels liegen (Sleen)

    nageharkt worden

    deksel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...