deloor de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: deel... (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), diel... (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), dien... (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. kwajongen, stijfkop, dwarsligger

    Dat is een deeloor. Ie kunt hum tien keer wat zeggen, lustern döt hij toch niet (Ruinerwold)

    Een deeloor is iene, die veule duurt (Ruinen)

    Die jong van de buren is zo'n deloor, daor is niks met te begunnen (Borger)

    erg eigenwijs

    doeloor

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...