denderig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. opgeblazen, opgezwollen

    Ik veul mie zo denderig in de pokkel (Roswinkel)

    Hie was zo denderig um de kop (Exlo)

    Zie ook:
  2. winderig

    Denderig weer is roezig weer (Een)

    de vaars had zo'n smal bekken

    dienderig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...