deurhakken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. doorhakken

    Dat dunne holt kuj mit de haandbiele wel deurhakken (Havelte)

    As ze vroeger bouweitveen hakten, hakten ze dat veurjaors weer deur um het fien te maken (Barger Oosterveld)

    Hij hakte de knuppe deur (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...