deurlaoten overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. doorlaten

    IJ kunt ze wal deurlaoten, ze hebt een kaortien (Borger)

    Zie ook:
  2. lekken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het dak lat deur (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...