door'lopen
Ie hebt de schoenen jao helemaol deurlopen (Hijken)
Ik heb mie de vouten deurlopen
commando tegen een hond, die naar het nest of het hok moet
dooreen lopen
Dat wit en rood is hielemaole deur elopen (Noordscheschut)
(onpers.) malen(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)
Het begunt hum deur te lopen (Peize)
Hij is een beetien aordig, net of het hum bij toeren een beetien deurlöp (Smilde)
Het lop mij een beetie deur
veel kinderen
doorgaan
A'k zo naor de locht kiek, mij dunkt, dat lop nog wel een toertie deur
de jongste
verder lopen
Jongs deurlopen, aans koj te laat (Oosterhesselen)
Het lopt nog aal deur, ik har nait dacht, dat er nog zoveul in het vat zat (Tweede Exloërmond)