deurreuren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. doorroeren

    De pudding is aordig kloeterig, ik heb het zeker niet goed deurreurd

    Een lèpeltien gebruke wij um thee of koffie deur te reuren

    het is een nutteloos ding

    Ruiert dat stuk toene nog mor even deur mit de haarke (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...