deurscheren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. het begin maken, de eerste laag leggen van een turfdijk, bestaande uit kop- en scheerturf (zo, vk, z(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Eerst opbreken en dan op twei maken. De darde laoge was deurscheren en en veierde was liek leggen (Barger Compascuum)

    kwaad kereltje

    rimmen

    oetscheren

    Zie ook:
  2. met een draad of touw verdelen(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat stuk gröslaand wil ik even deurscheren, dan he'k twee stukken (Klazienaveen)

    Zie ook:
  3. doorjagen, doordrijven, van vee gebezigd

    Zie ook:
  4. (onoverg.) doorlopen (dva) .

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...