deurzagen sterk, werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. doorzagen

    Die plaank moej even in het lange dèurzagen (Hijken)

    Zie ook:
  2. Hie zat mij der aal over deur te zagen

    z. ook

    Zie ook:
  3. doorzeuren

    Die bleef daor mor over deurzagen (Weerdinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...