deurzetten I onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. doorzetten

    Nou muj niet opholden, mar deurzetten! (Ruinerwold)

    Deurzetten, jongens! (Pesse)

    Hie zedde goed deur met het leren (Exlo)

    Zie ook:
  2. verder gaan

    Het weer knapt op, non kuw deurzetten

    z. ook

    De vörst zet wal deur (Valthermond)

    Ie wilt dus toch deurzetten met je boerderij? (Zwiggelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...