diedeln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. rondraaien of heen en weer bewegen

    Hij kreeg een klap, hij diedelde der over (Roderwolde)

    Moej hum ies zien dansen, hij diedelt er over (Sleen)

    Hij diedelt aal om joe tou (Valthermond)

    Schei toch uut te diedeln, ie wordt er raar van ien het heufd (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...