Spellingvarianten als bij: diel I
delen, verdelen
De kinder mussen de knikkers deeilen (Norg)
Ie moot eerlijk delen (Diever)
Toen de olden dood waren, kunden de jongen het spul deilen (Peize)
As het op dielen ankomp, dan bint ze der bij (Hollandscheveld)
uitdelen
Hij deilt net zo lange dat hij niks meer hef (Barger Compascuum)
samendoen
Woj niet dielen (Dwingelo)