Ook: dienig (Kop van Drenthe)
dik, opgeblazen, opgezwollen
Hij is zo dienderig under de ogen (Sleen)
Zij is lillijk te passe west en hef het hiel gezichte dienderig (Hoogeveen)
Hij kik er van verkoldenheid helemaole dienderig uut (Ruinen)
De hele morgen was de locht al dienderig west
bussen legen
dolsterig