dikachtig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. wat aan de dikke kant

    De snart was vanmiddag wat dikachtig, mar het smök wel goed (Ruinerwold)

    Het begunt al wat dikachtig te worden

    smokkelwaar die door anderen in het veld is verstopt, ophalen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...