Ook: ...jakker (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord), doerjak (Midden-Drenthe), doorjak, doerak, doerakker (Veenkoloniën), (Zuidwest-Drenthe), doesjakker
Bron: Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningendoerak, persoon met streken, soms ook gemeen
Opgescheuten jongs, dat waren vaak doejakken (Sleen)
Met die doejak moej niet te völ te maken kriegen (Padhuis)
Wat een doerak van een wief (Erica)
Het is een dikke doerjak (Westerbork)
iets zitten te bekonkelen
doenak