doen II sterk, werkwoord, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: doon (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), dooun (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), doun (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. doen

    Mien va lat dat wark doen deur een loonwarker (Padhuis)

    Hij kan het wel doun

    ontschoten

    Wat heb ie daor van doen (Pesse)

    te doen

    z. ook

    Dat is mooi van doen, aj je zo gedraagt

    betreft lage landen aan de Wapserveense A, richting Vledder en Wapse

    Dat is min doen van hum, dat haw niet van hum dacht

    z. ook

    Hie dee nog bij duustern

    bij de zeug vandaan halen

    Doe je het mij even weten, aj hen de markt gaot

    niet meer aan ons gewend

    Wij hebt ruild, maor hij hef mij der mal bij daon

    [kern van een gezwel]

    Dikke stukken vertellen en der goed wat bijdoen, dat kan hij

    vermindert de pijn

    Wij doet er zoveule bij

    wegens het ontbreken van straatverlichting ging men namelijk vroeger bij voorkeur bij maanlicht op visite

    Ik doou neeit veul op deei prooties

    niemand had het verwacht (Sle), z. ook

    Hij döt nargens wat op

    het doet mij wel wat

    Daor doe ik niks op oet

    z. ook

    Ze mussen krabben en dooun um der te kommen

    hij maakt veel lawaai

    Wat is daor te doen?

    z. ook

    Nog even en dan hej het weer te doen

    z. ook het meer gebr.

    Bij de buren, daor is wat te doen (Padhuis)

    daor is het te doende

    z. ook

    De aol knarie het er tou daon

    z. ook

    Dat wagenrad, dat hef der toe daon

    ging als een gek te keer

    Hinnerk döt sigaretten

    overdreven

    Ik geef die dat te doun, in ein dag dat stuk eerappels krabben (Barger Compascuum)

    Döt die hond oes ook wat? (Broekhuizen)

    Aj dat doet, kriej met mij te doen

    niet gezond en fleurig

    Wij hebt er niks van te doen

    er is iets niet in orde met mijn lichaam

    Za'k je der nog ein indoun?

    een vuiltje in het oog

    Jong, wat dais toe hier te staon?

    zij ziet alles

    Hie met zien praoties, die hef hielwat te doen maakt (Borger)

    te doende emèuken (Dwingelo)

    Ze bunt rooms, man ze dout er niks meer an (Barger Oosterveld)

    Doe

    het mor an tied

    Doe tied er mor toe

    jaloezie veroorzaken

    Ie kunt het nog wal doun

    hij wilde dat meisje graag

    Zie hadden het gauw met mij daon

    gezegd van een handig persoon

    Wij doet ons beste en wat kan een mèense meer doen? (Hoogeveen)

    Wij zult het er mor weer toe doen

    heeft voldoende gegeten, maar met de ogen lust hij nog wat

    Ie kunt het er best mit doun

    vertrouwen in

    Hij het er slim onder te doun

    schat goed

    Zie ook:
  2. geven

    Zal ik oe dat koppie doen? (Vledder)

    Hie deed er een dubbeltien toe

    teveel worden

    Zie ook:
  3. bezig zijn met

    Ik wil eerst de kamer nog doen, veurdat ik weg gao (Hijken)

    Zie ook:
  4. regenen

    Het hef de hiele dag erègend en het döt nog (Hoogeveen)

    Zie ook:
  5. verkering hebben(Zuidoost-Drenthe)

    Die beiden hebt al een heeil toer met mekaor daon (Eext)

    Zie ook:
  6. kosten

    Wat dout de zwiene? (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  7. lijden aan, te stellen hebben met

    Mien buurvrouw hef het met de blaos te dooun (Norg)

    Hij hef het weer mit de buren te doen

    men kijkt altijd eerst naar de ander

    Ik heb met hum te doen

    lieveling

    Hie hef het met het geloof te doen

    z. ook het meer gebruikte

    Zie ook:
  8. verschillen(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wie doun mekaor drei joor (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  9. handelen

    Hij döt in kiepen en geiten (Havelte)

    Hij is boer, maor hij döt ook in lappies (Emmen)

    Wij doet aaid met de Jeuden

    hals over kop

    Zie ook:
  10. i.p.v. volt. deelw.(Zuidoost-Drenthe)

    Wat hew een klömmen daon in die bargen

    ben je doof?

    Wat heb ik een lopen daon bie die lu

    is gierig

    Wat hew een lachen daon um dat kleine jonkien (Oosterhesselen)

    Hij hef hiel wat zoepen daon

    ook

    Zie ook:
  11. i.p.v. geb. wijs

    Dou der mar is denken um, hij krig het wal kloor

    is dronken

    Zie ook:
  12. Naor zien doen gef hij niet genog

    een klein karwei

    Umdat hij dronken was, was hij hielendal uut zien doen (Pesse)

    Wie zien doen is det?

    niet achterlijk

    Dat is ja gien doen, het is gewoon rotwark veur die paar centen (Coevorden)

    Daor is gien doen an, ie kriegt nooit gien ende

    voeten in de aarde

    Lange rokken is weer in het doen

    mij wat wijsmaken

    Hij is goed in het doen

    hij kijkt bedremmeld

    Die is ok niet zo lekker in zien doen en laoten (Sleen)

    Aj het doet, dan doej het, dan moej het zölf weten

    is altijd de kwaaie pier

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...