dok I -ken, de, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: dokke (Zuidwest-Drenthe)

  1. bos van stro of bente onder de dakpannen

    As het wat regenachtig is vandaag, dan kuj mooi dokken binden (Vries)

    Onder de holle pannen zaten dokken (Ruinerwold)

    Aj goeie dokken hebben wolden, waren ze maakt van bente (Hijken)

    z. ook

    daoken

    Zie ook:
  2. beukenhoutje plankje. Met deze plankjes werden kerktorens en kerken gedekt(Zuidoost-Drenthe)

    De dokken van het oolde karkien bint er in het begin van dizze eeuw al ofhaald (Padhuis)

    Bron: Drentsche Volksalmanak & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...