dommelig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. slaperig

    Hie möt hen bedde, hie begunt al dommelig te worden (Sleen)

    Zie ook:
  2. vergeetachtig, suffig

    Het is altied een krasse, olde baos ewest, maor hij wordt nou toch wat dommelig (Hoogeveen)

    z. ook

    dommelachtig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...