dommigheid de
  1. domheid

    Het is gien onwil van heur, het is dommigheid (Meppel)

    Hij lop mit zien eigen dommigheid te koop (Barger Oosterveld)

    Hie laacht um zien eigen dommigheid (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...