dompe -n, de
  1. grote neus

    Za'k je iene veur de dompe geven? (Padhuis)

    Hij hef een dompe as een oorlogsschip (Hoogeveen)

    Ie mut oen dompe niet overal instikken (Geesbrug)

    Zie ook:
  2. neusvuil(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Dat jonk is aid voel en hij löp aaid met een dikke dompe under de neuze (Beilen)

    Zie ook:
  3. persoon(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een schele dompe is dat toch (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...