domper -s, de

Ook: dompkruk

  1. in bet. 2.(Veenkoloniën)

    Zie ook:
  2. domper

    Dat was een hiele domper veur hum, dat hij dat wark niet kreeg (Sleen)

    Hai kreeg lelijk de domper op de neuze (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  3. stok in de handen van de baggertrapper, waarop deze steunde

    Met bageltrappers aan de vouten en dompers in de handen (Eelde)

    Zie ook:
  4. houten plank onder de voet bij het(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    dompen

    Dompers, door stunden ze op (Barger Compascuum)

    z. ook

    krukkien

    pols

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...